Yuja Wang en Tsjaikovskij

  

   Terwijl er hevige discussies woeden over de rode minijurk en de stilettohakken van Yuja Wang in het eerste pianoconcerto van Tsjaikovskij en de witte jurk, lang maar aan de rugzijde uitgesneden tot zover de welgevoeglijkheid het toelaat, van Khatia Buniatishvili in het pianoconcerto van Schumann, wil ik hier een paar woorden wijden aan Yuja Wang's visie op het eerste pianoconcerto van Tsjaikovskij.

   Tsjaikovskij's eerste pianoconcerto bevindt zich in wat iemand recentelijk de jukebox van de klassieke muziekindustrie noemde. Die jukebox bevat een beperkt aantal stukken en als je er wat geld in gooit, komt je tophit vanzelf tot klinken. Een van de gevaren van de eindeloze herhaling van stukken is dat de uitvoeringen ervan steeds minder natuurlijk en organisch worden. Veel dirigenten en musici voelen toch de behoefte iets te zoeken waardoor hun uitvoering zich onderscheidt van die van de collega's, overbelichte nevenstemmen en uitgerekte details zijn niet van de lucht.

   In haar uitvoering van Tsjaikovskij's eerste concerto met het Fins Radio Symfonie-orkest, in januari 2013 op youtube geplaatst, wijken Yuja Wang en dirigent Hannu Lintu een aantal keren af van de in dit concerto normale gang van zaken. Zo valt meteen al in het Des-groot gedeelte op dat Yuja Wang in het feit dat zij in het lyrische thema slechts door pizzicati begeleid wordt voldoende aanleiding ziet om niet op de piano te gaan timmeren maar ruim te fraseren en ook in dynamiek regelmatig terug te nemen. Het maestoso komt vooral door het volgehouden brede tempo tot zijn recht.

   In het bes-klein gedeelte valt in de eerste plaats het markante en daardoor karaktervolle ritme op: de twee triool-noten klinken echt als een eerste en tweede noot van een triool en niet als een tel met een soort van opmaat. Opvallend verder de bijzonder ruime adem die alle lyrische passages, zowel het tweede thema als die in de cadens, krijgen. Zij suggereren een grote intimiteit en in die zin ook individualiteit. Het tempo dat vanuit de cadens bereikt wordt, blijft tot het einde volgehouden, dus (nagenoeg) geen versnelling, waardoor de laatste oktavenpassage van het eerste deel iets zeer majestueus krijgt. Zo wordt de dramaturgie van het eerste deel bepaald door de majesteitelijkheid en de intimiteit en werken de snelle passages als een soort intrusies.

   Ook het tweede deel kent een grote intimiteit en er is weer alle ruimte voor adem en frasering. Het scherzo sprankelt als de beste champagne en vormt door zijn parelheldere lichtvingerigheid en adem juist een perfecte eenheid met het andantino. Ook het laatste deel blijft heel licht – in het hele concerto valt niet één ogenblik van zinloos geweld waar te nemen – en de apotheose is breed en majesteitelijk, al heeft het orkest hier enige moeite om niet te versnellen. En dat is wat mij betreft een van de bijzonderheden van deze uitvoering: passages die normaal gebruikt worden om te versnellen van een langzaam naar een snel tempo worden zo lang mogelijk breed gehouden. Dat draagt erg bij aan de eenheid van het werk doordat er een voelbare connectie ontstaat tussen (bijvoorbeeld) de tel van het langzame en de maat van het snelle tempo.

   Opmerkelijk nog hoe Yuja Wang door klank, lengte van noten en pedaalgebruik weet te dialogeren met instrumenten of instrumentgroepen in het orkest.