Over Harriet Cohen

Ik denk dat ik zo’n dertig jaar geleden voor het eerst de opname hoorde die Harriet Cohen (1895-1967) in 1937 met William Primrose maakte van die fantastische altvioolsonate van Sir Arnold Bax (die overigens zo ongeveer al zijn pianonoten voor haar heeft geschreven). Ik had toen meteen al het gevoel dat het volkomen overbodig was dat dat stuk nog eens door iemand anders opgenomen zou worden. Harriet Cohen haalde componisten als Byrd en Gibbons min of meer onder het stof vandaan, speelde in heel Europa het d-klein-concert van J.S. Bach (met Furtwängler, Monteux, noem maar op) en brak een heel leger lansen voor haar componerende tijdgenoten. Sir Henry Wood gaf haar de goede raad meer aan zichzelf te denken, waarmee hij bedoelde haar naamsbekendheid, maar zij riposteerde dat zij aan zichzelf dacht en de componisten speelde die zij graag wilde spelen. Ook haar Amerikaanse agent zei dat zijn werk een hele klus zou worden omdat ze erom bekend stond ‘extravagant’ te programmeren.  


Helen Fry schrijft in haar vooral stilistisch angstaanjagend armzalige biografie dat zij de eerste was die Sjostakovitsj buiten de Soviet-Unie speelde en zelf beroemt ze zich in haar gelukkig veel beter leesbare memoires erop Amerikaanse premières van De Falla en Turina te hebben gespeeld. Op bladzijde 237 lees ik: “In late March 1934 I went to Holland and puzzled my friendly audiences of the Hague and Amsterdam with a work of their own Willem Pijper which the Dutch pianists had neglected”.

Zij was ook bevriend met Bernard van Dieren, die ik gemakshalve maar even geen Nederlandse maar een Engelse componist met de Nederlandse nationaliteit noem: “Van Dieren’s music, rooted in tradition, but so far in advance of anything I had ever heard, was a music that I had been awaiting, and the shock of recognition, as I tried to play some of the piano pieces – works of extreme difficulty which I hardly succeeded in doing – was startling. I have always thought that his music equals that of Bartók and Busoni and I am absolutely convinced that this will one day be recognised” (p.75). Hiermee zou ze best wel eens op de Schetsen/Sketches uit 1910/1911 kunnen doelen, die ik in de jaren 1980/1990 meermaals gespeeld (waaronder in de Nederlandse Ambassade in Londen) en ook voor de radio opgenomen heb en die inderdaad elke keer weer minstens zes weken voorbereiding vroegen.

Inmiddels hoorde ik haar opname met het Stratton Quartet van het Pianokwintet van Sir Edward Elgar. Hij had in 1933, één jaar voor zijn dood, haar hoogstpersoonlijk voor die opname aangewezen en bij het dagelijkse beluisteren ervan bekruipt me hetzelfde gevoel dat ik nu al decennia bij die altvioolsonate van Sir Arnold Bax heb.

(eerder gepubliceerd op facebook)