Sinds ik in de jaren ’70 van de vorige eeuw voor het eerst de Verzen (1890) van Herman Gorter las, ben ik ervan overtuigd dat hij een heel bijzonder dichter was van hoog internationaal niveau. Hij is sindsdien altijd een van mijn lievelingsdichters gebleven. En nu zie ik daarjuist tot mijn grote verrukking dat Mathilde Wantenaar, voor de tweede maal in haar toch nog jonge carrière, zich door zijn poëzie tot een compositie heeft laten verleiden. Misschien is het toepasselijk hier even aan de woorden van Menno ter Braak te denken: “Volgens mij heeft Gorter in de beide perioden van zijn scheppende werkzaamheid maar één verhouding tot het leven gehad: de muzikale”. |