Het schone en het verhevene

 

   Al lezende besefte ik vorige week dat de discussie die aan het einde van de achttiende eeuw in de ons omgevende landen woedde over het schone en het verhevene (das Erhabene, le sublime, the sublime) bij ons nauwelijks vorm heeft gekregen. Zo weinig dat Kant in zijn Beobachtungen über das Gefühl des Schönen und Erhabenen zelfs stelt dat de Nederlander slechts aan het nuttige toegewijd is en niet geporteerd voor het discussiëren over het schone en verhevene (ik las dit in een artikel van Silvia Contarini, “De Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen als verbreider van het verhevene”).

   Twee dagen later las ik een brief van Leander Schlegel aan de zangeres Adele Reissenberger-Umling, waarin hij haar bedankt voor het uitvoeren van zijn liederen. Hij prijs haar met name voor het feit dat haar instelling als kunstenares haar doet besluiten liederen te kiezen afkomstig van “Völkern, die noch im Dunkeln wandeln”. Misschien bedoelt hij alleen maar dat de cultuur van die volkeren nog niet aan het licht getreden is, maar plotseling gingen die twee leeservaringen in mijn hoofd een relatie aan.